Skip to main content
De Vrije Gedachte
De Vrije Gedachte
Atheïstisch-Humanistische Vereniging
Deze versie van een brochure uit 1976 is gedigitaliseerd en (op enkele plaatsen) van noten en internetlinks voorzien door René van Elst, juli 2025; hier en daar zijn leestekens toegevoegd en kleine aanvullingen tussen rechte haken. Aangezien de hele brochure in hoofdletters was gedrukt, is alles in kleine letters omgezet en zijn nieuwe hoofdletters naar eigen inzicht toegevoegd.


      Een beweging, die geschiedenis maakte

De grondslagen van de vrijdenkersbeweging zijn zeer oud. Het is niet moeilijk terug te gaan tot aan de tijd van Grieken en Romeinen - Demokritos, Lucretius Carus - om te ontdekken, dat ook toen reeds de objectieve ervaring en de logika onafhankelijke denkers er toe brachten, de godsdienstige mythen, legendarische voorstellingen en magische riten te verwerpen. In de Renaissance, met name in de zestiende eeuw, vervolgens in de periode der Verlichting van de achttiende eeuw, nam het aantal pioniers toe, dat storm liep tegen waanvoorstellingen, tradities, dogma's en angstverwekkende ficties. Aan Nederland gingen zulke stromingen geenszins voorbij. Maar pas in het midden van de negentiende eeuw kreeg het verzet tegen absolutisme en clericalisme concreet gestalte. En het is een daad van rechtvaardigheid hulde te brengen aan de nagedachtenis van de vrijdenkers, die in 1856 de vereniging De Dageraad schiepen, een organisatie die ondanks pijnlijke lotgevallen - zoals de noodgedwongen ontbinding in de bezettingsjaren - tot heden is blijven voortbestaan ter verdediging van de vrijheid van het logische denken, de wetenschappelijke ervaring en een zo groot mogelijke solidariteit op aarde, het enige oord waarop welzijn en geluk kunnen worden verwezenlijkt door vermogens van mensen, die zich bewust zijn van de gevaren, die hen bedreigen, en van de gemeenschappelijke scheppende krachten, waarover ze beschikken. 


Het ontstaan van de vereniging

De vele revoluties van 1848 waren een vorm van verlichte reactie tegen de Heilige Alliantie, die in 1815 Europa had overgeleverd aan de traditionele en autoritaire dynastieën. In Parijs was het proletariaat - dat in 1789 en de daarop volgende jaren reeds zulk een grote rol had gespeeld - opnieuw ten tonele verschenen met duidelijk geformuleerde klasse­eisen. In de Duitse steden was het verzet tegen de vele vorstenhuizen en het streven naar een burgerlijke democratie van het verenigde Duitse volk een der hoofdfactoren; elders, zoals in Praag en Venetië, was het ideaal der nationale bevrijding doorslaggevend. Overal werd protest aangetekend tegen de reactionaire rol van een semi-feodale clerus. Het best misschien was de consekwentie van de oppositie uiteengezet door Ludwig Feuerbach, een republikein, die wilde dat een geestelijk verlost mensdom de aarde zou veroveren tot aller geluk en welzijn. "Het doel van mijn geschriften, evenals van mijn colleges, is: de mensen van theologen tot antropologen, van godsvrienden tot mensenvrienden, van kandidaten van de andere zijde tot studenten dezer wereld te maken; van godsdienstige en politieke kamerdienaren der hemelse en aardse monarchie en aristocratie tot vrije, zelfbewuste burgers der aarde".

Aan het Nederlandse volk, door velen "een uitgedoofde natie" genoemd, waren deze gebeurtenissen en ideeën niet geheel vreemd. De koningen Willem I en Willem II (de laatste gehuwd met een Russische grootvorstin uit een absolutistische dynastie) beschouwden hun onderdanen inderdaad als werktuigen van de heersende kasten. Nochtans was er een geestelijk verlichte kern ontstaan van liberale burgers, die het feodalisme - de macht van de klassieke notabelen, de adel, de geestelijkheid en het hof - wensten te likwideren. Ze zouden weldra, onder leiding van Thorbecke, de grondslag kunnen leggen voor een zeer gematigde liberale democratie, die zichzelf helaas verminkte door het handhaven in Nederlands-Indië van een autoritaire, sociaal onverantwoorde en winstzuchtige vorm van kolonisatie. Niettemin was het jaar 1848 kenmerkend voor de overgang van monarchaal conservatisme tot burgerlijk liberalisme. Geleidelijk zouden allerlei rechten en vrijheden, een grotere scheiding van kerk en staat, en de mogelijkheid van het ontstaan van een arbeidersbeweging zich realiseren. Het was in deze sfeer dat de natuurwetenschappen en de geneeskunde de kennis der realiteit bevorderden, en het besef dat menselijke vermogens in staat waren, met behulp der natuurkrachten, ziekten en noden te beperken, gezondheid en welvaart naderbij te brengen. De evolutieleer hing in de lucht: in het eeuwige proces der wording van aarde, natuur en mensheid was geenszins de laatste fase bereikt. Integendeel, men bevond zich noch slechts in de aanvang van de heerschappij des lichts, in... de dageraad.

Aan de historie van De Vrije Gedachte is de naam van Franz Junghuhn onverbrekelijk verbonden. Hij was in 1809 in Duitsland geboren en werd - o.a. ten gevolge van een duel - in eindeloze moeilijkheden verwikkeld. Door zijn medische studies kon hij na zijn vlucht uit Duitsland enige tijd als arts fungeren in het Franse Vreemdelingenlegioen. Maar zijn grootste belangstelling ging uit naar de biologie, en voor de bestrijding van koorts naar de kina-aanplantingen. Dit niet alleen: het christendom werd hem meer en meer een gruwel. Op Java betrokken bij de kina-cultuur ergerde hij zich aan de tegennatuurlijke en lustvijandige tendensen in de zending en de missie. Hij greep terug op de idee van een natuurlijke zedeleer, zoals die in de achttiende eeuw reeds was ontwikkeld, gebaseerd op de gemeenschappelijke behoeften van de mensen aan drank en voedsel, aan vreugde en saamhorigheid, aan redelijke sexuele lusten.

Tijdens een verblijf in Nederland, om er te genezen van een tropische ziekte en om zijn wetenschappelijke ontdekkingen en ervaringen te boek te stellen, schreef hij ook zijn romantisch-wijsgerige boek: "Licht- en schaduwzijden uit de binnenlanden van Java", een in 1854 verschenen serie verhalen en  dialogen.

Het is een moedig boek, dat blijk geeft van kennis der filosofie en literatuur van de Renaissance en de achttiende eeuw. Een beschrijving van de natuur - door Rousseau in zwang gebracht - gaat over in een tweegesprek tussen Dag en Nacht: de vertegenwoordiger van een algemeen-menselijke ethiek, hier nog "natuurlijke religie" genoemd, en de verdediger van de ortodoxe kerk. Hoewel broeder Dag nog de term god gebruikt geschiedt dit in spinozistische zin: deze onpersoonlijke god is de natuurkracht, die zich openbaart in de planten- en dierenwereld, en in de mensheid. Zo is het redelijke denken een vorm van bewustwording van datgene, wat natuur, mens en samenleving zijn. De mens is een ontdekkende en een scheppende kracht. Afgewezen worden de drieëenheid, de zondeval, de schepping uit niets, de willekeurige heerschappij van een almachtige persoonlijke god, de nietswaardigheid van de mens, de dogma's en mythen uit de bijbel. Ter sprake komt ook de vrijmetselaarsloge "Post Nubila Lux" (licht na wolken) die een zelfstandig bestaan leidde en door de officiële vrijmetselarij niet was erkend. Wat de toon aangaat dit voorbeeld: "wend uwe blikken om u heen, sla Europa gade. Wat ziet gij? Ellende, armoede, hongersnood, gevangenissen en andere dergelijke strafinrichtingen, opgepropt met misdadigers; slavenhandel, die onder bescherming van christelijke wetten sedert eeuwen wordt gedreven; diefstal, moord, ontevredenheid, door de volken gevoed jegens hun regeerders; bloedige omwentelingen, vrees der heersers voor hun volken - oorlog! - schepen en vestingen laat men in de lucht springen en duizenden mensen vallen in één enkel ogenblik, als een offer des doods; hier ontwaart gij wederzijds wantrouwen, haat tussen de onderscheidene christensekten; ginds aanmatiging der priesters, kuiperijen der jezuïeten; van godsdienst vindt gij buiten de kerken zelfs geen spoor, in de kerken veel huichelarij en schijnheiligheid".

Na vele uitweidingen en reisverhalen bevat het boek nieuwe dialogen, ditmaal niet alleen tussen Dag en Nacht, maar ook tussen Morgenrood en Avondrood. Duidelijker nog komen Feuerbach en Spinoza ter sprake. Met een loflied op de heerlijkheid der bezielde natuur en de afwijzing van de "christen-akeligheid" eindigt dan het boek.

Junghuhn keerde in 1855 naar Java terug, na nog te hebben meegewerkt aan de uitgave van een tijdschrift, dat de naam "De Dageraad" zou dragen: de dag moest nog komen, maar het morgenrood was doorgebroken. Junghuhn, die de titel "De Dageraad" had bedacht, en het prospectus daarvoor had geschreven (en die een grote invloed op Multatuli zou hebben) drukte zich aldus uit: "Wij zullen het zwaard der rede aangorden en slechts met dit zwaard strijden; slechts door de rede, de zuivere rede op te wekken waar deze nog sluimert, zullen wij propaganda maken". Na opnieuw negen jaar in Nederlands-Indië te hebben gewerkt keerde hij ziek naar Nederland terug, om daar in 1864 te sterven.

Maar met de uitgave van het tijdschrift "De Dageraad" was een begin gemaakt met een georganiseerde vrijdenkersbeweging in ons land. In 1856 richtten de vrienden en geestverwanten van Junghuhn de vereniging De Dageraad op.

 

Vijftig jaren van verlichting

De periode van 1856 tot 1906 is uitermate rijk geweest aan vormen van strijdbaarheid tegen kerk en godsdienst, ten bate van de ervaringswetenschap, de geestelijke en fysieke volksgezondheid en de sociale hervormingen. Men moet niet vergeten dat de actie der vrijdenkers mogelijk was door een filosofische bewustwording, die ook het naturalisme en het wijsgerige materialisme naar voren bracht. Op basis van de ontdekkingen van Darwin, van het praktisch zeer wel toepasselijke natuurbeeld, dat werd ontworpen door mensen als Vogt, Moleschott, Büchner en Haeckel, van filosofieën als die van Feuerbach, de vertraagde invloed van Voltaire ook, werd het wereldbeeld ontkerstend. De bijbelse voorstellingen waren onhoudbaar geworden, aan wonderen kon men moeilijk geloven. De wetmatigheid en oorzakelijkheid van het natuurgebeuren, ook in de evolutie der soorten van dieren en van de mens, waren onloochenbaar. Er was één werkelijkheid, gebaseerd op "stof en energie", bewust geworden in dieren en mensen, en deze "monistische" werkelijkheid bewoog zich volgens haar eigen wetten. Men moest de wereld uit zichzelf verklaren, en niet zijn toevlucht nemen tot bovenaardse goden, geesten en duivelen. Bovendien bleek hoezeer de studie van de natuur de vermogens van de mens openbaarde, in de techniek, in de geneeskunde, in de mogelijkheden om de maatschappij te hervormen en te vermenselijken. Een ongekende uitbarsting van energie - helaas ook in het bedenken van oorlogstuig - verbijsterde in de negentiende eeuw de niet-ingewijde burgers. Maar dat de oorlog mensenwerk was, en dat hij dus te vermijden en te overwinnen zou zijn, dat een verjonging van de mensheid bereikbaar was, drong zich als utopie op. De sfeer was overwegend optimistisch, ondanks de krijgsverrichtingen, die in de koloniën overigens vaak aan het oog werden onttrokken. Mens en aarde waren niet verdoemd. Maar ook als het pessimisme werd geopenbaard, zoals door de wijsgeer Schopenhauer, werd het geloof afgewezen aan een goede en wijze god, die dit tranendal zou hebben gemaakt.

Het stond er met Onze Lieve Heer slecht voor: als hij de wereld zou hebben geschapen was dit een droevige mislukking en een reden om zo'n god de gehoorzaamheid op te zeggen; en als hij slechts een hersenschim was, moest de mens naar voren treden als de enige, die de wereld zou kunnen redden en verbeteren. Antitheologie en atheïsme verbreidden zich. Daarbij kwam dat de kerk en de godsdienst een maatschappij hadden helpen vormen en bestendigen met veel ellende, ziekte, uitbuiting, honger en oorlog.

De vereniging De Dageraad werd opgericht op 4 oktober 1856. De bestuursleden waren grotendeels afkomstig uit de (illegale) loge "Post Nubila Lux", die in 1850 was gesticht. Bij de oprichtingsvergadering stonden, naar de trant van de vrijmetselaars, drie symbolen op de bestuurstafel: een globe, een telescoop en een microscoop, zinnebeelden van de natuurwetenschap. Al op 11 oktober werd een openbare bijeenkomst gehouden met een toespraak over de natuurlijke religie, waarmee eigenlijk een natuurlijke ethiek werd bedoeld, die de ficties der geestelijkheid afwees. Ontkend werd dat de moraal zou wortelen in het godsdienstige geloof. Integendeel belette dit geloof het juiste zedelijke oordeel te vormen, onder andere bij het veroordelen van de oorlog, volgens de gelovigen een onvermijdelijke "gesel gods". Al in 1856 protesteerde De Dageraad tegen de gruwelen van de Krimoorlog. De leden van de vereniging waren in het algemeen geen moderne atheïsten, die elke godsvoorstelling of elk godsbegrip afwezen. Maar dat maakte niet veel uit. Ze waren geen christenen en [ze waren] tegenstanders van het geloof aan een persoonlijke god. Als ze de naam god behielden verstonden ze daaronder:

1.De eerste oorzaak of diepste grond van de wereld, theorie van de deïsten, overigens een speculatie; want ook die eerste oorzaak zou weer een oorzaak moeten hebben, de diepste grond een ondergrond; en men kon geen begin of einde vinden van de werkelijkheid, noch in de ruimte, noch in de tijd.

2.De natuur, zoals de pantheïsten, die buiten die natuur dus geen andere god meer kenden.

3.De oernatuur of substantie, het wezen der werkelijkheid, ons bekend als materiële vorm en als denken, naar het monisme van Spinoza.

4.Een vage beweging of stroming in alle planten, dieren en mensen, die alles voortstuwt naar "het hogere", mede door middel van het bewustzijn, en aldus het symbool van een zedelijk ideaal.

Er waren - en er zouden altijd blijven - diverse stromingen, en ook meer of minder agressieve anticlericalen.

Bekende figuren waren F.Ch. Günst, een vermaarde en verlichte uitgever, die grote risico's heeft genomen. Zijn collega R.C. d'Ablaing van Giessenburg, die schreef onder de naam Rudolf Charles en die de uitgeverijsfirma R.C. Meyer leidde. Mr. W.

B. Westerman, jurist en-filosoof. Na korte tijd vond d'Ablaing het blad "De Dageraad" te gematigd en hij gaf het radicaler tijdschrift "De Tijdgenoot" uit. Het blad "De Dageraad" kende overigens vele ups and downs. In 1867 moest Günst wegens financiële moeilijkheden de uitgave staken, twee jaar later verscheen het weer, maar ongeregeld, totdat het van 1879 tot 1898 weer kon worden uitgegeven als een goed geleid en fors maandblad, dat zeer belangwekkende inlichtingen geeft over het niet-kerkelijke geestesleven van het laatste kwart der vorige eeuw.

Actieve atheïsten waren de ook politiek (als republikein) roerige G.W. van der Voo; de gewezen zendeling F.A.F. van de Valk; A.G. Ramaer, die schreef onder de naam Lachmé; en A.H.J. De l'Espinasse, wiens pseudoniem Titus was. Deze laatste gaf een bewerking uit van "De oorsprong van alle godsdiensten", naar het boek van Dupuis, die de invloed had beschreven van de zonnegodsdiensten en de astrologie op het christendom. De radicale bijbelkritiek, die in hetevangelie (geen historisch verslag maar een verkondiging, een ''goed bericht", een "blijde boodschap") een reeks van mythen ontwaarde, begon door te dringen. Reeds vinden we de moderne gedachte dat de hemel ons aller vader is, de aarde onze moeder, en dat God, Jezus en moeder Maria grotendeels afkomstig zijn uit het "heidendom", vooral uit zonnereligies van Klein-Azië, Griekenland en Egypte. Ook Feuerbach had in Jezus "de persoonlijke god der christenen" gezien, een menselijke gestalte met bovenmenselijke (gefantaseerde) eigenschappen, symbolen van hetgeen men wenste of vreesde, zoals hemel of hel, god of duivel. David Friedrich Strausz had in zijn Das leben Jesu1) (1835) gewezen op de vele mythen in het evangelie. Veel later, in 1872, publiceerde hij zijn "Der alte und der neue Glaube", waarin hij feitelijk afscheid nam van het christendom en daartegenover de evolutieleer verdedigde, op basis van een monistische filosofie, waarin stof en geest twee gelijkwaardige elementen zouden moeten zijn. Ook zijn werk was in de kringen der vrijdenkers bekend. Dogmatisch was "De Dageraad" geenszins, want naast deïsten, pantheïsten, monisten, spinozisten enz. handhaafde het materialisme zich voornamelijk als de filosofie van de natuurwetenschappen. Ter ere van Moleschott werd in 1892, bij zijn zeventigste verjaardag, een "gedachtenisboek" uitgegeven.

Toen de vereniging een halve eeuw bestond, in 1906, werd door A.H. Gerhard een gedenkboek geredigeerd van internationale allure. De medewerkers daaraan waren onder anderen: prof. M. Berthelot, Bradlaugh Bonner2), Wilhelmina Drucker, Dr. C.J. Wijnaendts Francken, Dr. P.C.F. Frowein, prof. Ernst Haeckel, mr. Sam[uel] van Houten, F. Domela Nieuwenhuis, Dr. J. Rutgers, kortom een scala van uit de Verlichting bekende namen. Van grote betekenis was het verslag, dat Gerhard uitbracht van de geschiedenis van de vereniging. Toen werd ook al verwezen naar het belangwekkende boek van B. Bymholt: Geschiedenis der Nederlandse arbeidersbeweging (1894) waarin wordt geschetst, hoe ook het socialisme zijn oorsprong heeft gevonden in de vrijdenkersbeweging. Op 30 augustus 1869 was door vrijdenkers de Nederlandse sectie gesticht van de eerste internationale (door o.a. H. Gerhard, de vader van de rapporteur, Huisman, Kalshoven, Timmer, Ansingh, Michon). Het uitvoerige rapport gewaagt van vele tegenslagen, onderlinge meningsverschillen, te veel uiteenlopende activiteiten met te weinig leden.

In 1867 leidde een scheuring tot de oprichting van een nieuwe vereniging: Humaniteit, waarvan weldra Dr. J. van Vloten een bekend vertegenwoordiger werd. In dat jaar kon "De Dageraad" zijn tijdschrift niet meer doen verschijnen; door toedoen van Günst herrees het in februari 1869 maar slechts tot 1870. Toen beschikten echter Günst en Westerman weer over "De Toekomst", voortzetting van het Haagse Stuiversblad. De naam Dageraad werd nu voor de vereniging ietwat verouderd geacht, want in mei 1873 werd deze omgedoopt in Het Vrije Onderzoek, hoewel in 1876 de naam "De Dageraad" terugkeerde. Men kon er toen juist het twintigjarig bestaan van herdenken! Het was kort daarna, in 1879, dat een nieuw en kloek tijdschrift, ook "De Dageraad" genaamd, verschijnen kon. De herleving ging gepaard met de organisatie, in 1883, van een Internationaal Vrijdenkerscongres, nadat zulk een bijeenkomst in 1880 al in Brussel en in 1881 in Londen was gehouden. Er waren toen naast "De Dageraad" nog drie verwante vrijdenkersverenigingen vertegenwoordigd: Humaniteit (J. van Vloten), Vereniging ter Bevordering der Vrije Gedachte (F.D. Nieuwenhuis) en Het Vrije Woord (G.W. v.d. Voo) maar de laatste twee hadden hun basis voornamelijk in Den Haag en Rotterdam.

Bekende verdedigers van de vrije gedachte waren toen ook Dr.

H.C. Muller, P.C.F. Frowein en Dr. Hartogh Heys van Zouteveen, die een nieuw boek schreef over "de oorsprong der godsdienstige denkbeelden”. De voortgezette activiteit kwam ook tot uiting in het Multatuli-nummer van het tijdschrift "De Dageraad" in 1887.

Een jaar later kon een ondersteuningsfonds voor behoeftige geestverwanten worden opgericht, in 1890 herdoopt in "Nederlands Vrijdenkersfonds", en nog altijd bestaande. In 1896 werd daaraan een "Wezenkas" toegevoegd. Maar toen kwam ook weer een ommekeer, vooral door de splitsing in de socialistische beweging tussen anarchisten en sociaal-democraten, welke laatsten omstreeks 1897 de vereniging begonnen te verlaten, hoewel gelukkig lang niet allen. In 1898 moest het roemrijke tijdschrift worden opgeheven, en het daaropvolgend jaar werd het vervangen door een veel bescheidener blad "De Vrije Gedachte". In 1906 kon Gerhard echter met trots wijzen op het verschijnsel, dat bij de volkstellingen steeds meer mensen de moed hadden, te bekennen dat ze tot geen kerkgenootschap behoorden: van 1000 in 1859 tot 115.000 in 1899. En die stroom zou snel groeien.

 

Centrum van volksontwikkeling

In 1861 had men in de notulen opgenomen, dat ook staatkundige problemen aan de orde konden komen en in 1866 waren in die zin de statuten gewijzigd. Binnen de organisatie ontwikkelde zich de propaganda voor het socialisme, en meer nog in de vele onafhankelijke en regionale periodieken naast "De Dageraad" (De Vrije Gedachte) zoals "De Banier", "De Tijdgeest" en "Recht door zee", terwijl Domela Nieuwenhuis, die in 1879 de kerk had verlaten, in zijn toenmaals sociaal-democratische blad "Recht voor allen" kerk en godsdienst regelmatig en principieel kritiseerde. Toch stond de vereniging niet zelf op de grondslag van het socialisme, en dat zou zij in beginsel ook later niet doen, van welk radicalisme ze dan ook het symbool was geworden. In 1884 werd een resolutie aanvaard, waarin werd ontkend dat de vrije gedachte moest leiden tot het aanvaarden van het socialisme, en een aantal leden verliet toen de organisatie. Later, zo zagen we (omstreeks 1897) volgde weer een uittocht, ditmaal van leden der sociaal­democratische arbeiderspartij. Maar dat was toen omdat de godsdienstloosheid van "De Dageraad" sterk gekleurd werd door de invloed van Domela Nieuwenhuis, die in deze tijd overging tot het anarchisme. En er kwam nog iets bij.

Voor alle socialisten was de godsdienst verwerpelijk, de kerk een reactionair instituut. De levens- en wereldbeschouwing behoorde godsdienstloos te zijn, zoals de ervaringswetenschap. De ontleding van de maatschappij, of ze nu kwam van Bakoenin of Marx, van Domela of Troelstra, behoorde objectief te geschieden zonder interventie van dogma's of mythen. Voor de anarchisten echter (afgezien van hen, die zich religieus noemden, in het voetspoor van Tolstoj bijvoorbeeld) behoorde de godsdienst rechtstreeks te worden bestreden. Ze zagen in de godsvoorstelling het symbool van een almachtige overheerser, een heer der heerscharen, die "afgeschaft zou moeten worden als hij bestond", zoals Bakoenin had gezegd. Het kerkelijke geloof was voor hen een vijand van het socialisme.

De sociaal-democraten echter plachten te onderstrepen, dat de godsdienst een product was van de bestaande klasse-maatschap­ pij, geen oorzaak daarvan maar een gevolg. De machtsverhoudingen (met god en de heiligen, de paus en de kardinalen, de synode en de predikanten) weerspiegelden de klasse-maatschappij. Ook de vlucht in de droom van hemel en zaligheid was het gevolg van de aardse ellende. "Godsdienst was het opium van het volk", zo had Marx gezegd. Maar als de religie een product was van de samenleving, kon ze slechts worden opgeheven door de omwenteling van die maatschappij. Het was voor de sociaal-democraten nutteloos, de godsdienst te bestrijden, en de kerkelijke arbeiders van zich af te stoten, terwijl dat geloof wel zou afsterven met de kapitalistische maatschappij. Zo werd de leuze gelanceerd: "godsdienst is een privé-zaak". Ze had drie betekenissen. Oorspronkelijk bedoelde ze te zeggen, dat de godsdienst geen staatszaak was, dat scheiding van kerk en staat noodzakelijk was. Dan, dat het beginselprogramma van de partij niet gebaseerd kon zijn op kerkelijke dogma's, dat de partij een "lekenbasis" moest hebben. Ten derde dat die partij echter (en daardoor) open stond voor iedereen, godsdienstig of ongodsdienstig, omdat de leden vereend behoorden te zijn door sociaal-politieke beginselen. Dit laatste principe ging overwegen in de arbeidersbeweging, met het gevolg dat de bestrijding van het kerkelijk geloof naar de achtergrond werd verschoven. Bij de eeuwswisseling werkte dit ten nadele van "De Dageraad". Ze werd beschuldigd van twee gebreken: ze was officieel niet socialistisch en ze stootte de christelijke arbeiders van het socialisme af, zo heette het.

Merkwaardigerwijze werd ze door de burgerlijke en godsdienstige "elite" omstreeks die tijd ook "vulgair" genoemd door haar ongezouten aanvallen op de kerk. Als uitgeefster leverde ze een opmerkelijke prestatie. Tussen 1856 en 1867, zo zagen we, verschenen meer dan twintig delen van het tijdschrift "De Dageraad". Daarna met vele lotswisselingen een aantal week- en maandbladen, die soms door de vereniging, en overigens door allerlei groeperingen werden uitgegeven, en die wij hebben vermeld. Dan de ook genoemde nieuwe uitgave van het maandblad van 1879-1898 en verder de bescheiden publicatie ''de Vrije Gedachte". Tot 1906 waren er daarnaast 150.000 exemplaren verkocht van boeken en brochures, uitgegeven door de vereniging. De vermaardste daarvan (ook na 1906 nog veelvuldig herdrukt) waren: "Dominee, pastoor of rabbi" (47.000), brochures van de Amerikaanse vrijdenker Ingersoll over "Waarheid, vrijheid en Voltaire"3) (18.000), "Vliegende Blaadjes" (16.000), "Tegenstrijdige teksten uit de bijbel" (10.000) waarvan ook nog verkorte uitgaven zijn verschenen, Büchner's "Kracht en Stof" (7.000), "Geloofsbelijdenis van de hedendaagse natuuronderzoeker" (5.000) en verder vele duizenden exemplaren van "Mozes of Darwin", van "De school der toekomst" en soortgelijke uit­gaven.

Het is nuttig, nog even stil te staan bij de beste der tijdschriften, de serie van 1879 tot 1898, omdat daaruit blijkt, dat "de dageraad" pioniersarbeid verrichtte op alle terreinen van het geestelijke en sociale leven. Tot de medewerkers behoren velen van degenen, die wij reeds hebben genoemd. Tot de ijverigste auteurs kan men rekenen: F. Domela Nieuwenhuis, A.H. Gerhard, H. Hartogh Heys van Zouteveen, W. Meng, H.C.J. Krijthe, Hendrik de Vries, maar dan doen we velen te kort. Beroemde buitenlandse schrijvers zijn vertegenwoordigd, zoals materialisten, naturalisten, monisten (Büchner, Haeckel, Moleschott), atheïsten (o.a. Annie Besant, de latere theosofe!), volkenkenners (Elie Reclus bijv.) en vrienden van Multatuli, zoals S.E.W. Roorda van Eysinga en H.C. Muller. Opmerkelijk zijn de ingezonden stukken van G.J.P.J. Bolland, de latere vermaarde Leidse hoogleraar, dan nog leraar in Batavia, die kritiek uitoefent op de materialistische wijsbegeerte. Waarvoor wordt al niet gepleit? Voor emancipatie der vrouw, hervorming van het huwelijk, kinderbeperking, nieuwe opvoeding, crematie, scheiding van kerk en staat, vrij onderwijs, leerplicht, anti-militarisme, ontkolonisering, afschaffing van de eedsdwang, controle op levensmiddelen. Zeer lange bijdragen zijn gewijd aan het ontstaan van het christendom; een natuurlijke zedeleer; kritiek op de theologie. Maar talloos zijn de onderwerpen, die ter sprake komen in de honderden boekbesprekingen en in de binnen- en buitenlandse kronieken, die de civilisatie van het laatste kwart der negentiende eeuw belichten. Geen historicus zou aan deze bronnen mogen voorbijgaan.


 Elite van pioniers

 De energieke en veelzijdige activiteiten der vrijdenkers werden gedragen door enige honderden persoonlijkheden, die niet door hun geschriften of hun optreden tot de "onsterfelijken" behoren, maar die elk voor zich uitzonderlijke mensen zijn geweest. Enige tientallen van hen zijn in de loop van deze korte geschiedenis vermeld. Het is echter goed stil te staan bij enige beroemd geworden gestalten.

Vier jaar na de stichting van "De Dageraad" verscheen in Amsterdam het schokkende boek van Eduard Douwes Dekker (Multatuli), een literair hoogtepunt en een vlammend sociaal protest, de Max Havelaar. De vrijdenkers ontdekten in Multatuli natuurlijk onmiddellijk een geestverwant, en des te meer nadat hij in zijn "ideeën" en zijn vele latere geschriften een overtuigd tegenstander van het christelijke geloof bleek te zijn, een atheïst die de natuurwetenschap, het logische denken en een nieuwe zedeleer aanhing. Deze in de negentiende eeuw weerga­ loze auteur (ook uit een artistiek oogpunt onvergelijkelijk) kwam op voor de mishandelde Javaan, maar evengoed voor het Nederlandse proletariaat. Hij hekelde een huichelachtige sexuele moraal en een lustvijandig geloof. Hij paarde romantische fantasieën aan logisch-kritische beschouwingen met verrassende waarheden. Hoewel erelid van "De Dageraad" wilde hij zich natuurlijk evenmin met deze vereniging vereenzelvigen als met welke organisatie ook. Hij waardeerde slechts de kwaliteit der persoonlijkheid, het gehalte van de redelijkheid en zedelijkheid van een mens. In een brief aan dr. H.C. Muller schreef hij eens: "aan u behoef ik niet te zeggen dat er ongelovigen zijn, die beneden het geloof staan. Ik huiver van de broederschap met de zodanigen".

Multatuli was geen democraat en geen socialist. Hij hoopte op platonische wijze, dat voortreffelijke en wijze mannen met gezag konden worden bekleed "om het goede te doen". In zijn "vorstenschool" gaf hij een leidraad voor de juiste opvoeding ener elite, opdat deze de noden van het volk zou kunnen verlichten. In zijn brochure "Pruisen en Nederland" voer hij aldus uit: "Elders heb ik gezegd en bewezen, dat een Nederlands werkman beneden de neger staat, dat zijn toestand de zwaarste slavernij is die men zich denken kan. En die slaven roept men nu toe: "op, op, het vaderland is in gevaar (dat wil zeggen: onze welstand, onze rust is in gevaar) - op, het vaderland roept. Slaven waart ge, slecht gevoed waart ge, dom en stomp waart ge, onze geldmaakmachines waart ge, dat alles is waar, doch het vaderland is in gevaar, op...op...allemaal op! Op... En verandert u nu ineens in een ommezien voor ons plezier in stekelvarkens!”

In de woelige jaren van 1868 en 1869, toen in Rotterdam Jakob de Vletter tot tien jaar gevangenis werd veroordeeld als agitator, hield Multatuli (op 9 mei 1869) een vurige rede ten gunste van de rebel, weliswaar uitgenodigd door een vereniging voor algemeen kiesrecht. Maar daarvan verwachtte hij blijkbaar, dat het volk voortreffelijke mannen bekleden zou met het gezag, dat nodig was om schoon schip te maken.

Van andere aard, maar niet minder suggestief was de invloed van F. Domela Nieuwenhuis, die zich ontwikkelde - zoals zijn autobiografie zei - "van christen tot anarchist". Aanvankelijk sociaal-democraat (sinds 1879), het eerste socialistische kamerlid (1888-1891), daarna wantrouwend jegens het parlementarisme en gehecht aan directe actie, verdedigde hij sinds 1897 het staatloze socialisme. Maar ontzaglijk groot was zijn rol als opvoeder, ontelbaar waren de brochures en boeken die hij ter wille van de arbeiders en hun bevrijding heeft geschreven. Na zijn dood werd zijn "Handboek van de vrijdenker" uitgegeven, als een samenvatting van hetgeen hij veertig jaar lang tegen de godsdienst en voor een radicaal humanisme had te berde gebracht. In "De Dageraad" was hij een zeer actieve persoonlijkheid. Toen hij in 1919 was gestorven werd zijn uitvaart in Amsterdam de grootste demonstratie van genegenheid, die de hoofdstad ooit heeft gekend.

Tot de spinozisten behoorde Dr. J. van Vloten, die vele bijdragen heeft geleverd aan het tijdschrift "De Dageraad" en die zelf "De Levensbode" (1865-1880) en "De Humanist" (1880-1883) heeft uitgegeven. Hij was een onvermoeibaar vorser op het terrein van de Nederlandse letterkunde, schreef een nieuwe inleiding op de werken van Spinoza, maakte Ludwig Feuerbach in ons land beter bekend, en toornde vooral tegen de halfslachtigheid van de moderne theologie, die terugdeinsde voor de gevolgen van haar eigen kritiek op de bijbel. Zijn drie bevallige dochters verkeerden met hem in de meest vermaarde kunstenaarskringen, en huwden respectievelijk de arts en auteur Frederik van Eeden, de dichter Albert Verwey en de schilder Willem Witsen. Een topmilieu van verlichting!

Tal van verbindingslijnen liepen van de vrijdenkersbeweging naar kunstenaars, geleerden en wijsgeren. Van latere tijd - uit de tweede halve eeuw - dateerde de band tussen de vereniging en professor Leo Polak, die tenslotte in Groningen de opvolger zou worden van Prof. Heymans. Leo Polak onderstreepte, dat de godsdienst geenszins de bron was van de zedelijkheid, integendeel het ethische oordeel kon verwarren door te beweren, dat de goede god almachtig was. Moest men zich dan soms neerleggen bij de heerschappij van deze onbegrijpelijke oppermacht? In deze mythologie zou niet meer de mens, maar god verantwoordelijk zijn, en zou de mens van zijn vrijheid en aansprakelijkheid zijn beroofd. Slechts door de nadruk te leggen op het feit, dat alleen de vrijheid gepaard kan gaan met verantwoordelijkheid, en dat alleen menselijke vermogens het leven op aarde kunnen humaniseren, kon men de mens zijn waardigheid teruggeven. Na de Eerste Wereldoorlog heeft Leo Polak in radioreden en geschriften ten bate van "De Dageraad" uiteengezet dat de saamhorigheid der mensen slechts mogelijk was door besef van ethische idealen, terwijl de godsdiensten de mensen hopeloos hebben verdeeld. Het bewuste ongeloof moest "eenheid boven geloofsverdeeldheid" bevorderen. Door de Duitse bezetters en hun verraderlijke vazallen gevangen genomen stierf hij in jammerlijke omstandigheden in het concentratiekamp Sachsenhausen, in december 1941.

Toen "De Dageraad" zijn honderdjarig bestaan vierde, dus in 1956, werd opnieuw een gedenkboek uitgegeven. De namen der auteurs waren kenmerkend voor de sfeer van de vrije gedachte. Over "De bevrijding van het denken voor 1856" schreef A.L. Constandse; over "De wereld van 1856-1956" de historicus J. Presser; over "De Dageraad honderd jaar" de humanist O. Noordenbos; de historicus J.M. Romein wijdde zijn bijdrage aan "de situatie van de godsdienst bij de laatste eeuwwisseling"; de wijsgerige essayist P. Spigt aan "Multatuli, 'n bevrijder"; over de radicale kritiek schreef een der grondleggers daarvan, G.A. van den Bergh van Eysinga; mevrouw A. Romein-Verschoor vroeg zich af: "Zijn wij bestrijders van het geloof?"; F. Grewel gaf "Kritische beschouwingen over psychologie"; J.D. Hont droeg een opstel bij "over onkerkelijkheid"; J.L. Snethlage over "Wijsgerige bezinning op het vrijdenken"; en Sam de Wolff over "Het 'vrije denken' en de economische golfbeweging". Deze bundel, getiteld "Bevrijdend Denken", verschilde hierin van de bundel van 1906, dat geschiedkundige beschouwingen overwogen, met grote belangstelling voor de socialistische achtergrond van het vrije denken, en dat gelegenheidsbijdragen en gelukwensen (zoals die van Bradlaugh Bonner jr.4) en van de wijsgeer Bertrand Russell) meer op de achtergrond waren gebleven. De beperkte invloedssfeer van "De Dageraad" was nu nog veel minder kenmerkend voor de uitgedijde onkerkelijkheid dan al in 1906 het geval was. In 1947 wees de volkstelling uit, dat 17% der bevolking zichzelf als onkerkelijk bestempelde, terwijl het werkelijke percentage al veel groter was. Volgens een lage schatting hadden twee miljoen Nederlanders geen deel meer aan het kerkelijk leven, ook niet ideologisch, en dat getal breidde zich nadien snel uit. Men kon na 1906 reeds zeggen, dat een aanzienlijk deel van de weerstand tegen de godsdienst zich afspeelde buiten de rijen van "De Dageraad", en na 1956 was dit nog veel duidelijker. Hoe ouder "De Dageraad" werd, hoe meer haar taak werd overgenomen door tal van organen en groeperingen, die de emancipatie van de gelovigen dienden, tot binnen de muren van de kerken toe.

 

De tweede vijftig jaar

De periode van 1906 tot 1956 was minder bewogen uit een oogpunt van theoretische bewustwording. De grondslagen van De Vrije Gedachte waren gelegd, ze werden jaarlijks verstevigd. Nieuw naar voren trad de radicale bijbelkritiek, die het mythologische karakter van het nieuwe testament en de onhistoriciteit van het evangelie verder onderstreepte. Prof. Bolland en de gebroeders Van den Bergh van Eysinga verwierven dienaangaande internationale vermaardheid. Nog vaster basis aan het ongeloof verleende de psycho-analyse van Sigmund Freud, die in de godsdienst een collectieve neurose en uit angst geboren illusies zag. Onder de theologen ontstond een gecompliceerde "god-is-dood-beweging" om af te rekenen met onhoudbaar geworden ficties. Een uitgebreide school wijdde zich aan de ontmythologisering. Het waren stromingen, die zich ontwikkelden buiten de vrijdenkersbeweging, maar die niet mogelijk zouden zijn geweest zonder de invloed der vrije gedachte en van de ontkerstening.

De vele vormen van socialisme bevorderden de onkerkelijkheid in hoge mate. Na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, werd (allereerst door de activiteit van Jaap van Praag) het ''Humanistisch Verbond" opgericht, niet om de godsdienst te bestrijden, maar om rechtsgelijkheid te verkrijgen voor de groep der onkerkelijken, door de staat benadeeld in vergelijking met de leden der kerken. Het verbond kon subsidies voor verzorging en voor raadslieden ten behoeve van dienstplichtige militairen, gevangenen, zieken, bejaarden enz. zonder godsdienst helpen verkrijgen. Het wist met succes parlementsleden van de niet-confessionele partijen op te wekken, de rechten van de onkerkelijke levens- en wereldbeschouwing in de wetgeving en de overheidsinstellingen te doen eerbiedigen. Het verbond had gemiddeld tien maal zo veel leden als "De Dageraad" (De Vrije Gedachte) die min of meer de "linkervleugel" van het humanisme bleef vormen. Maar ontelbaar waren de blijken van radicaal-humanistisch denken in de socialistische groeperingen, de actie-groepen, de clubs van ideologische aard, de kringen van kunstenaars.

Na 1906 trad er een periode in van verzwakking van de vereniging - hoewel geenszins van de vrije gedachte! - totdat de eerste wereldoorlog uitbrak. Doordat ons land neutraal kon blijven, nam de anti-oorlogsgeest in hoge mate toe, en met dit antimilitarisme ook de kritiek op kerk en godsdienst. De radicalisering van de arbeidersbeweging en het geestelijk leven, na de Russische en Duitse revoluties, stuwde de dageraad omhoog. Tal van nieuwe afdelingen verrezen, het aantal vergaderingen en grote debatten (in steden als Amsterdam en Rotterdam met topvergaderingen van duizend tot tweeduizend toehoorders) was kenmerkend voor De Vrije Gedachte als onderdeel van een wijde beweging tot emancipatie, vooral van de arbeiders. Hoewel binnen de organisatie zich de gebruikelijke conflicten, van afdelingen met het hoofdbestuur of van persoonlijke aard, bleven voordoen, vormde de beweging toch een levendig geheel van publicaties en sprekers. In de periode tussen de twee wereldoorlogen werd de organisatie geleid door Jan Hoving, redacteur van het weekblad "De Vrijdenker", dat tot 1919 het orgaan was geweest van de afdeling Amsterdam. Hoving trad ook veelvuldig op als spreker en debater. Een reeks van zijn artikelen, op basis van de werken van Draper5), Mauthner6) en White7), werd gebundeld onder de titel "Conflicten tussen godsdienst en wetenschap". De met "De Dageraad" verbonden Vrijdenkers-Radio-Omroep had in die jaren een uur zendtijd per maand en Hoving werd bekend door zijn campagne tegen het antisemitisme. Na 1933 - toen Hitler in Duitsland aan de macht was gekomen, en hier de muiterij op de Zeven Provinciën de angst voor revolutionaire beroeringen had doen toenemen, terwijl de economische crisis het leven ontwrichtte - nam in ons land de reactie geweldig toe. Als "sterke man" gold de calvinist Colijn, die in 1933 minister-president werd, er was toen al een wet op de "godslastering" van kracht geworden; in 1934 werd het aan het overheidspersoneel verboden lid te zijn van radicale organisaties, waaronder ook "De Dageraad" viel; in 1936 zag de V.R.O. zich haar zendtijd ontnomen. Op het terrein van de geestelijke strijd weerde zich de vereniging "De Middaghoogte", die beweerde boven "De Dageraad" te staan, en die werd geleid door conservatieve calvinisten met als topfiguur de predikant A.H. de Hartog. Na 1934 kreeg de vrijdenkersbeweging het moeilijk, maar ze nam moedig deel aan de strijd tegen het nationaal-socialisme.

Zonder binnen de organisatie een rol te spelen traden een groot aantal sprekers en schrijvers op ten gunste van het vrije denken. Zo de predikant en antimilitarist N.J.C. Schermerhorn, en de gewezen dominee Bart de Ligt, die vele geschriften heeft gewijd aan de filosofie van de vrede en de vrijheid; de juriste Clara Meijer-Wichmann, die o.a. nieuwe opvattingen over misdaad en straf propageerde; de ex-priester Jos van Veen, een deskundig anti-theoloog, die veel publiceerde, o.a. een boek over "Het ontstaan van het christendom"; de vrije socialist B. Reijndorp, wiens "In de greep van het barbarisme" (1916) een hoofdstuk bevatte over "de onmacht gods in het huidige werelddrama"; Max Greeve (pseudoniem voor P. Hekmeyer) die in zijn "toekomstmoraal" de suggestie afwees, alsof de godsdienst een bron van ethiek kon zijn; A.L. Constandse, die "De grondslagen van het atheïsme” (1926) schreef, "De zelfvernietiging van het protestantisme" (1927), "Arische cultuur of pruisendom" (1935, tegen de rassenleer) en talrijke brochures, o.a. over figuren als Feuerbach, Spinoza, Multatuli, Ibsen, Heine. Na de oorlog publiceerde hij een "Geschiedenis van het humanisme in Nederland" ( 1967) en een bundel essays over grote vrijdenkers, getiteld "Bevrijding door verachting" (1976). Door tal van propagandisten werden overigens brochures geschreven over de meest uiteenlopende onderwerpen. In zijn Strijdprogramma had "De Dageraad" het ideaal van het socialisme aanvaard - zonder voor enige partij te kiezen - maar de beginselverklaring, ontworpen met behulp van professor Leo Polak, bleef wijsgerig van aard. Ze gewaagde van "de wetenschappelijk-wijsgerige grondslag van de soevereiniteit en autonomie der rede" en van "de normen van het redelijk en zedelijk bewustzijn en de gegevens der ervaring, onder afwijzing en bestrijding van elk geloofsdogma of bindend gezag van kerk of persoon, schrift of overlevering".

Opgemerkt moet nog worden dat "De Vrijdenker" niet altijd het enige antikerkelijke orgaan was. De uitgever J. van Loo, die vele boeken op humanistisch gebied deed verschijnen, gaf rond de periode van de eerste wereldoorlog het blad "De Dageraad" uit. De drukker J. Luigies, eveneens tot aan zijn dood in 1928 optredend als uitgever, droeg aan A.L. Constandse de redactie op van "De Nieuwe Cultuur", slechts verschenen in 1928. Dezelfde auteur redigeerde in de periode 1936-1937 ook nog een weekblad dat de naam "De Dageraad" droeg.

Onmiddellijk nadat Nederland door de Duitse troepen was bezet werd de vereniging ontbonden. Vele leden en aanhangers werden tijdens de oorlog gevangen genomen of overleefden de bezetting niet. In 1945 echter bleek in elke plaats van betekenis een kern behouden tot herstel van "De Dageraad", en bij de aanvang van 1946 kon het weekblad "De Vrijdenker" weer verschijnen. Bij de redactie betrokken waren M. v.d. Brink, M. Paulissen, [J.]G. Rausch, P. Spigt, A.L. Constandse, benevens vele andere medewerkers. Na een aanvankelijk hoopgevende bloei trad een geleidelijke daling in van het aantal leden en abonnees. Er verschenen echter nog geregeld brochures, vergaderingen werden nog steeds gehouden, en in 1956 kon het honderdjarig bestaan worden gevierd, onder andere met de uitgave van de reeds genoemde bundel opstellen. Maar de indruk begon te overwegen (zoals vroeger ook al eens het geval was geweest) dat de naam "De Dageraad" verouderd was. De titel van de jubileumbundel "Bevrijdend Denken" leek vrijdenkers als P. Spigt en O. Noordenbos treffender. De continuïteit in de beweging werd aldus echter niet verstoord, en na haar honderdste verjaardag zette die zich voort, in het bijzonder ook wat de bejaardenzorg aangaat.

 

De laatste twintig jaar

Kort na het honderdjarig bestaan werd besloten, de "koninklijk goedgekeurde", d.w.z. juridisch erkende, vereniging van naam te doen veranderen. En sinds 1957 heette ze dan weer "De Vrije Gedachte". De naam van het blad werd gewijzigd in "Bevrijdend Denken''. Na allerlei wederwaardigheden met uitgevers en redacteuren - zo verscheen enige tijd het originele, maar voor de vereniging geenszins kenmerkende "Ratio", gevolgd door het wel normatieve blad "Rede" onder leiding van [Jan] Gerhard Rausch - kreeg ook het verenigingsorgaan de naam "Vrije Gedachte". Van grote betekenis was dat opnieuw, op 27 oktober 1967, de beschikking werd gekregen over radiozendtijd (een kwartier om de vier weken) en dat voor de verzorging der programma's achtereenvolgens Frits Kief en Fries de Vries zich veel moeite hebben getroost. Bovendien werd op 23 november 1971 aan "De Vrije Gedachte" ook een uur televisiezendtijd per jaar toegekend, gewoonlijk verdeeld over vier programma's van een kwartier. De zeer grote verscheidenheid van medewerkers bewees dat de vrije gedachte een levende realiteit is gebleven. Dit ideaal is zelfs intussen op zo vele terreinen aanvaard, dat het niet meer afhankelijk is van het voortbestaan van de organisatie.

Degenen echter, die de vereniging ook in de laatste decennia hebben beheerd en behoed kunnen zich met enige trots de bewakers achten van een radicaal en progressief blijvende traditie. Deze moge teruggaan tot de Renaissance, tot bloei zijn gekomen in de achttiende eeuw, ze heeft in ons land gestalte gekregen in de vereniging, waarvan nu, in 1976, het 120-jarig bestaan kan worden gevierd. Met vreugde: niet ter wille van de organisatie, maar om de levens- en wereldbeschouwing waarvan zij het symbool is, om het ideaal van redelijke en zedelijke bewustwording ten bate van de vermenselijking en redding ener bedreigde samenleving.




[3] Een lezing van Ingersoll over Voltaire (pdf): https://archive.org/details/voltairelecture00ingeiala/mode/2up